Paragraaf 3

Als zeestromen warm zijn noemen we ze warme zeestromen en als ze koud noemen we ze koude zeestromen. Een voorbeeld van een warme zeestroom is de stroom van de Caribische eilanden tot aan Scandinavië. Deze warme stroom zorgt voor ijsvrije havens in Oslo en het warme vochtige klimaat in West-Europa. Een voorbeeld van een koude stroom is de Labradorstroom. Deze gaat vanuit Groenland langs de kust van Canada. Het koude zeewater koelt de lucht erboven af, waardoor die weinig water kan vasthouden. Als die koude licht dan boven land komt, warmt de lucht op en kan het meer water opnemen, maar dat is er niet. Hierdoor krijg je droge winden en valt er bijna geen neerslag.

Zeewater stroomt niet alleen hoog, maar ook heel diep. De stromingen die diep zitten noemen we thermohaliene circulatie, omdat ze in een rondje (cirkel) rond de hele aarde gaan en ook omdat er drukverschillen in het water zijn door temperatuur (thermo) en verschillen in hoeveelheid zout (halien).

Als dit diepe water nog kouder wordt dan dat het al is, zakt het nog verder weg. Dit komt doordat het diepe water bevriest, maar zout bevriest niet. Hierdoor wordt het water dat niet is bevroren nog zouter en hoe meer zout, hoe zwaarder. Dus het water gaat dieper naar beneden. Zo’n proces noemen we een diepwaterpomp. Dit koude water stroomt traag terug naar de wat warmere lande rond de evenaar en komt daarna weer naar boven. Dat is een proces van honderden tot duizenden jaren, maar op deze manier wordt het water wel door de hele wereld rondgepompt.

Al deze zeestromen samen noemen we de oceanische circulatie. De lucht- en zeestromen zijn heel belangrijk voor de herverdeling van warmte op aarde.